De klassieke muziek moet maar even wachten. Het voelt verkeerd en oneerlijk om nu niet over John Prine te schrijven. Om de simpele reden dat hij me de afgelopen dagen meer heeft beziggehouden dan welke klassieke componist ook. Kanker kreeg hem er niet onder, corona wél. Vorige week overleed hij op 73-jarige leeftijd.
Eerst een kort verhaal. Het begint op een koude donderdagavond in januari. Een jongen en een meisje ontmoeten elkaar in een halflege bar. Halverwege de tweede rum-cola schuift hij dichter naar haar toe. Maar in plaats van haar te kussen, vraagt hij om een muntje voor de jukebox en staat op. Direct wanneer het door hem gekozen nummer begint, wordt haar prille verliefdheid hardhandig de nek omgedraaid. “When I heard that jukebox start, I knew that Cupid’s dart had missed it’s mark.” Als de jongen vervolgens ook nog eens aangeeft dat hij John Prine niet kent, weet het meisje zéker dat het niks tussen hen kan worden.
Voor en over de gewone man
If I can’t trust you with a quarter (how can I trust you with my heart?), het prachtnummer van zangeres Zoe Muth waaruit de hierboven geschetste situatie afkomstig is, is wat mij betreft de allermooiste ode aan John Prine. En laat ik duidelijk zijn: John Prine verdient odes. Want er zijn nog steeds schandalig veel mensen die hem niet kennen.
Welnu, John Prine was een uiterst originele en vindingrijke singer-songwriter, een meesterverteller die zich op het snijvlak van folk- en countrymuziek ophield. Zijn gevatte, warmhartige en komische liedjes, gezongen met een stem die over het grindpad knerpt, werden geroemd en gecoverd door uiteenlopende collega’s als Bob Dylan, Bruce Springsteen, Bette Midler en Bonnie Raitt. Hij schreef voor en over de gewone man, altijd met mededogen en empathie.
Liefhebbers met een ja/ja-sticker op de deur
Voordat John Prine ons een spiegel voorhield met zijn muziek, was hij een paffende postbode met een komische schildpadkop uit een voorstad van Chicago. Een van zijn bewonderaars, Kris Kristofferson, hielp hem aan een platencontract met de woorden: “Hij is zó goed, misschien moeten we zijn duimen breken.” In de vijftig jaar die volgden, schoof Prine zijn liedjes over het menselijk tekort als liefdespost door de brievenbus van onze ziel. Nogmaals: bij een kleine kring van trouwe liefhebbers met een ja/ja-sticker op de deur.
Zijn titelloze debuutalbum uit 1971 is een ketting van parels, al glimt het nummer Hello in there nog nét iets feller dan de rest. “Oude bomen worden sterker met de tijd”, zingt hij daarin, “maar oude mensen worden alsmaar eenzamer.” Ontroerender dan Prine krijgt niemand ouderdom en aftakeling in woorden gevat. Helaas is het nummer in deze coronacrisis relevanter dan ooit. Dagelijks horen we mensonterende verhalen over angstige ouderen die vereenzamen of alleen moeten sterven.
Al die schitterende stumperds
Ik klap mijn laptop dicht en luister naar een lied van de oudere Prine, Lake Marie, een gelaagde vertelling waarin twee meren, een huwelijkscrisis, een dubbelmoord en vier sissende Italiaanse barbecueworsten samenkomen in wat Dylan ooit omschreef als puur Proustiaans existentialisme. Zachtjes neurie ik het refrein mee. “We were standing by peaceful waters.”
Op hetzelfde moment staat John Prine aan de vredige meren des doods. Hij kijkt omlaag, naar ons, en schudt geamuseerd zijn hoofd. “Wat zijn ze daar beneden toch weer allemaal aan het doen? Kijk ze nou toch klungelen, al die schitterende stumperds.”