Hoe staat het met het orkestleven in Japan? Muziekjournalist Guido van Oorschot reisde – nog voor de coronacrisis – van noord naar zuid en luisterde om zich heen in een land dat tientallen professionele symfonieorkesten telt. Klinken ze uniform? Nemen ze risico? “De musici willen graag op avontuur, maar de programmering wordt steeds behoudender.”
Tekst: Guido van Oorschot
Orkestleven in Japan
Tokio, 5 maart 2020
De lobby van het Okura-hotel in Tokio is een voetbalveld van marmer. Ergens aan de overzijde wacht dirigent Kazushi Ono. Hij wil me bijpraten over het Tokyo Metropolitan Symphony Orchestra (TMSO), de 55-jarige club die zichzelf een zomertournee heeft gegund door Europa. Via een haag van knipmessend personeel bereik ik het restaurant. Daar zit Ono, zestig jaar sinds gisteren, met een nog altijd jongensachtige lach. Om hem heen zit een vierkoppige, lichtelijk nerveuze staf. Terwijl Europa nog denkt dat corona overwaait, draaien ze hier overuren. Het concertleven is platgelegd, orkesten hebben geen inkomsten, crisis.
Alles wat Ono me die middag vertelt, klinkt inmiddels achterhaald. Dat het TMSO Japans beste Mahler-orkest is. Dat de tournee zal laten horen hoe flexibel en sonoor zijn musici spelen. Dat klassieke muziek, uitgevoerd door Japanners, voor niets en niemand hoeft onder te doen. In Europa waaide corona namelijk niet over. Geen TMSO met cellist Mischa Maisky in de geschrapte BGL ZomerConcerten van het Amsterdamse Concertgebouw. En voor mij, begin maart in Japan: weg kans om kennis te maken met drie van Tokio’s twaalf professionele orkesten: naast TMSO waren dat het Yomiuri Nippon Symphony Orchestra en het Japan Philharmonic. Maar geen nood, ik had altijd nog Hiroshi Kuwabara. Vier jaar geleden had ik Japans best ingevoerde orkestman voor de eerste keer ontmoet.
“Als Chinese orkesten een Toyota zijn, dan zijn Japanse een BMW”
Sapporo, 22 januari 2016
We zijn in Kitara, ’s werelds mooist klinkende concertzaal, gelegen op het noordelijke eiland Hokkaido. Alleen al het geroezemoes bij binnenkomst streelt het oor. “Wist je dat dit de favoriete zaal is van Simon Rattle”, vraagt Hiroshi Kuwabara. Behalve fan van Pim Jacobs en Rita Reys is hij directeur van de Associatie van Japanse Orkesten. Kuwabara, een gezette vijftiger, behartigt de belangen van 37 organisaties. Met een kritisch journalistentrio reist hij door het land. Op zijn verzoek hebben we in Tokio drie orkesten de maat genomen. Nu is het de beurt aan noord (Sapporo), midden (Sendai) en zuid (Kyoto). Het Sapporo Symphony Orchestra strooit in Moesorgski en Ravel met fluwelige en toch helder gedefinieerde klanken. Er zit een prettige rust omheen. Maar artistiek haalt het orkest niet het niveau van zijn zaal.
De 73-jarige Zwitserse chef Matthias Bamert wekt de indruk comfortabel uit te drijven. Hiroshi Kuwabara signaleert een ander probleem: een uniform samengesteld orkest. “Westerse musici laten zich helaas zelden naar Japan lokken. Ze verdienen minder, de woonkosten zijn hoog en het gezin wil vaak niet mee.”
Tokio, 4 maart 2020
“De klassieke business in Azië verschuift”, zegt Ikeda Takuo. “Chinese orkesten hebben nu al betere instrumenten dan de Japanse.” Takuo kan het weten. Na een leven als financieel journalist, onder meer in Frankfurt, heeft hij zijn handen vrij om te schrijven over zijn verslaving: klassieke muziek. Geen dirigent, of hij heeft hem gesproken. Geen cd, of hij heeft een oordeel paraat. In een restaurant schenkt hij de rijstwijn bij. “In klassieke muziek hebben Japanse musici misschien nog last van schroom. Chinezen niet, die lijden eerder aan een meerderwaardigheidscomplex, zoals de Fransen.” “De Chinezen hebben geld”, zegt Hiroshi Kuwabara. “En wij merken de gevolgen.
Kwamen de Berliner Philharmoniker met Simon Rattle vroeger steevast langs in Tokio, met Kirill Petrenko hebben ze zich nog niet laten zien. Voor westerse orkesten op tournee wordt het concertleven in Japan helaas steeds minder interessant.” Maar in artistiek opzicht ligt Japan nog steeds straatlengtes voor, vindt hoornist Isohata. “Bij Chinese musici is het ikke, ikke, ikke. Met z’n allen tegelijk zo luid mogelijk spelen.” Kuwabara valt bij: “Als Japanse orkesten een BMW zijn, zijn de Chinese een Toyota. Ze spelen efficiënt, maar saai. Uiteindelijk moeten ze gewoon gehoorzamen aan centraal beleid. Artistieke concurrentie uit die hoek is het laatste dat mij wakker houdt.”
Benieuwd? Lees het volledige artikel in Luister-749. Koop de uitgave hier!