Er is muziek die ik los van de ‘beroepsdwang’ (het is echt geen straf hoor; ik heb nog steeds het meest vervullende werk dat ik mij indenken kan) weer steeds vaker louter voor mijn plezier beluister. Dat is mijn eerste klassieke muziekliefde: de klassieke gitaarmuziek. Als prille tiener koesterde ik al de langspeelplaat met de Eerste luitsuite van Johann Sebastian Bach gespeeld op gitaar door de Engelse gitarist John Williams. En in rap tempo kwamen daar de platen met de werken van Sor, Giuliani, Tarrega, Barrios en twintigste eeuwse grootheden bij. Naar deze muziek luisteren brengt mij niet alleen terug naar mijn tienerkamer met mijn eigen pickup en zelf in elkaar geknutselde simpele eindversterker, het stimuleert ook de wens om zelf weer meer gitaar te spelen. Vandaar dat de nieuwe cd van de Belgische gitariste Raphaella Smits, Briljant Masters (Soundset Recordings SR 1179), al enkele weken voor het grijpen ligt en regelmatig in de cd-lade bivakkeert.
Weense salons
Briljant Masters is een cd die de vroeg negentiende eeuwse bloeitijd van de gitaar samenvat met werken van drie grote spelers uit die periode. Anton Diabelli, Mauro Giuliani en vooral Fernando Sor brachten de gitaar niet alleen in de vele Weense salons, ze zorgden ook voor volwassen repertoire dat zich kon meten met de overvloed aan pianosonates. Nu blijft vooral de Derde sonate van Diabelli die op deze cd staat een verklaring voor het feit dat hij tegenwoordig meer bekend staat als uitgever en de man achter het thema en het ontstaan van Beethovens Diabellivariaties, maar voor de gitaar en haar repertoire is hij een belangrijke schakel.
Beethoven van de gitaar
Zo ook Giuliani en Sor. Zij waren niet alleen componisten, maar ook ware gitaarvirtuozen die nog steeds van groot belang zijn voor het didactisch gitaarmateriaal en voor het klassieke repertoire. Vooral Sor werd in die eerste decennia van de negentiende eeuw zeer hoog geacht. In Wenen stond hij bekend als de ‘Beethoven van de gitaar’. Iets te veel eer misschien, maar met name zijn Fantasie dédiée à Ignace Pleyel op. 7 is met zijn introductie en een thema met zeven variaties een substantieel werk dat behoort tot het beste dat de klassieke periode aan gitaarrepertoire heeft voortgebracht.
Limieten
Raphaella Smits speelt het werk op een heerlijk intiem klinkende gitaar van René François Lacôte uit 1826 en dat komt het werk zeer ten goede. Zoals Beethoven de piano’s van zijn tijd tot het uiterste tergde, zo zocht Sor de limieten van de toenmalige gitaar op. Ook de twee werken van Giuliani, de Sechs Variationen nebst Polonaise und Finale op. 9 en zijn Grande Ouverture op. 61, varen wel bij de vertolking op een even historische achtsnarige Mirecourt-gitaar. Hoewel vooral de Grande Ouverture te boek staat als een manifest van de toenmalige staat van virtuositeit van de topgitaristen, is het in handen van Raphaella Smits ook en vooral een breekbaar en intiem werk dat de hedendaagse muziekliefhebber in een sneltreinvaart terugbrengt naar wat de gemoedelijke huiskamersfeer van de Weense salons moet zijn geweest.