De Nederlands-Surinaamse dichter Hans Favery (1933-1990) is vaak een moeilijk dichter genoemd. Misschien komt dat wel omdat hij bovenal een muzikaal dichter was. Vaak zingen de woorden en zinnen zich los van een daadwerkelijke betekenis en staan ze er alleen maar vanwege het woordritme, de beweging die ze vormen, de cadans. Favery, die zelf goed piano en klavecimbel speelde en wiens broer Robby een professioneel gitarist was, zei ooit over zijn voorkeur voor muziek: ‘Zoals een heleboel dichters ben ik verschrikkelijk jaloers op die componisten. Die zitten niet aan die verwijzingen vast. Ik zou tien jaar in mijn poëzie mogen worden teruggezet als ik Cabezón en Bach goed zou kunnen spelen. Wanneer ik mijn broer Robby gitaar of luit hoor spelen, denk ik: kon ik zoiets maar op mijn klavecimbel. Maar dan had ik vroeger maar beter moeten oefenen, eigen schuld.’
Toevallige Noten
In Na zo een regen… uit de bundel Hinderlijke Goden uit 1985 komen de componisten Czerny en Haydn langs. Al lijkt dat vrij willekeurig. Het gaat uiteindelijk om de laatste zin als antwoord op de eerste regels. Czerny en Haydn staan er als toevallige noten in een vluchtige prelude:
Na zo een regen…
Na zo een regen
lijkt niets meer op hetzelfde.
Zodra het touw is geworpen
heeft het in zich op een lasso
te gaan lijken. Maar eerst
moet het dat willen. Czerny
heeft ook op een lasso
willen lijken. Haydn leek liever
op een fietspomp dan op een binnenband
vol gaatjes. Soms gaan meerdere zwemmers
met een gelijk aantal schaatsers
van start. Schoonheid echter
is de zekerheid der dingen
die men niet ziet.
Uit: Hans Favery – Verzamelde gedichten, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 2000