Het is vaak raak als een musicus ook met taal kleine wonderen kan verrichten. Zo iemand is Anna Enquist. Ze combineerde na haar psychologiestudie een baan met een conservatoriumopleiding piano en gaf vervolgens jarenlang pianoles aan datzelfde conservatorium. Toen ze weer als psychoanalyticus ging werken gaf ze het pianospelen op en als vanzelfsprekend kwam het schrijven daarvoor in de plaats.
‘Ik had het gevoel dat ik met die gedichten het muziek maken voortzette’, zei ze ruim vijfentwintig jaar geleden al in De Groene Amsterdammer. ‘Ik gebruik muzikale middelen bij het schrijven van zo’n gedicht. Iets anders weet ik gewoon niet. Middelen als ritme, versnellingen en vertragingen, klankverwantschappen, dissonantgebruik (iets expres lelijk maken), frases opbouwen. Al die dingen die ik geleerd heb bij contrapunt en harmonieleer. En wat de inhoud betreft had ik heel sterk het gevoel dat ik mijn psychotherapeutische vaardigheden gebruikte. Alles kwam bij elkaar. Ik dacht: hier ben ik op m’n plaats, dit is wat ik goed kan.’
In onderstaand gedicht komt alles inderdaad bij elkaar.
Sublimatie
Ik vermoed dat hij huilend schreef
aan zijn laatste sonate, dat groot
lied van afscheid. Schubert.
Omdat het niet helpt. Dat hij
weet heeft van liefde geneest niet
het vermolmd geslacht. Evenmin
kan hij sterven zoals hij zingt.
Wij ontkomen niet aan de schreeuw
die de keel vernielt, aan de slag
die de vuist verbrijzelt
(Schubert, Sonate in Bes, D.V. 960)
Uit: De gedichten, 1991-2000, De Arbeiderspers, Amsterdam