Nicolas Mansfield is directeur en artistiek leider van de Nederlandse Reisopera in Enschede. Hij spreekt met Luister over het komend cultureel seizoen, dat op 13 oktober van start gaat met Puccini’s Tosca, over zijn missie, over de brexit en over… de Pet Shop Boys.
Twee jaar geleden was de maat vol. Stop. Tot hier en niet verder. Nicolas Mansfield (51, foto: Marco Borggreve) besloot de Nederlandse nationaliteit aan te nemen. De geboren Londenaar wilde niet meer met zijn geboorteland geassocieerd worden sinds de uitslag van de brexit. Nieuwsuur wijdde er een item aan. “Ik wilde mijn onvrede kenbaar maken. De brexit komt voort uit een oude koloniale emotie, uit de tijd dat Groot-Brittannië dacht eigenaar van de wereld te zijn.”
“Een kunstvorm op zich is nooit elitair”
Het raakt hem. Je hoort het in zijn stem. Mansfield woont al sinds 1989 in Nederland. “Ik kreeg een baan aangeboden als zanger bij het Groot Omroepkoor in Hilversum”, vertelt hij. “Ik was het Engeland van Margaret Thatcher helemaal zat, kon werkelijk niet wachten mijn koffers te pakken en op avontuur te gaan. En precies dát is een van de redenen waarom die absurde brexit me zo raakt: de jeugd wordt het avontuur ontnomen.”
De bevlogen en goedlachse operadirecteur, een functie die hij sinds 2013 bekleedt, heeft zichzelf een duidelijke missie gesteld: de opera van zijn elitaire imago ontdoen. “Een kunstvorm op zich is natuurlijk nooit elitair, maar er zijn voldoende operagezelschappen die zich wel zo gedragen. Ik wil het publiek opera’s voorschotelen die raken, ontroeren en verbinden. Die luxe heb ik, omdat de Nederlandse Reisopera producties maakt voor heel Nederland. We zijn niet verbonden aan één operahuis. Als wij een voorstelling in Carré geven, zien we opgedofte dametjes, maar net zo goed jongens in T-shirts en spijkerbroeken. Dat vind ik fantastisch. Op plekken waar mij die visie niet in dank wordt afgenomen, draai ik me om.”
“De truc is praten, de dialoog aangaan”
Het moet gezegd worden: zijn Nederlands is onberispelijk. “Ik doe mijn best”, zegt hij bescheiden. Lachend: “Ik ben gewoon een oude man die Nederlands praat.” En wat doet die ‘oude man’ om de jeugd aan de Nederlandse Reisopera te binden? “De truc is praten, de dialoog aangaan. Als je het over de toekomst van opera hebt, kun je beter met iemand van jouw leeftijd praten, dan met iemand van mijn leeftijd. Wij proberen de kunstvorm opera zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor de jeugd, maar we willen het trouwe publiek ook niet van ons vervreemden. De cultuursector is mijns inziens verslaafd aan het idee van een jong publiek. Ik spreek liever van een nieuw publiek, want iemand van vijftig of zestig kan ook voor de eerste keer in zijn leven naar de opera gaan. Tegelijkertijd moet de Nederlandse Reisopera jonge mensen inspireren met deze prachtige kunstvorm, die eigenlijk veel makkelijker is dan mensen denken.”
Makkelijk? Absoluut, meent Mansfield. Zo is Tosca (1900) van Giacomo Puccini, waarmee de Nederlandse Reisopera het nieuwe culturele seizoen in oktober opent, heel toegankelijk. “Ja, net als La traviata (1853) van Verdi, een opera die we vorig jaar hebben uitgevoerd. Toen was de zaalbezetting 99%. Praktisch alle optredens waren uitverkocht. Daar maak je mij uiteraard ontzettend blij mee. Natuurlijk, ik kan Tosca dromen. Maar het draait niet om de noten die op de pagina’s staan. Waar het om draait is hoe die noten vertolkt worden. Kwetsbaarheid is wat mij betreft de belangrijkste emotie in opera. Ik wil échte mensen op het toneel zien, die hun kwetsbaarheid durven te tonen. De uitdrukking van de ziel is het allerbelangrijkst.”
“Een heel toffe opera met prachtige aria’s en duetten”
Na Tosca volgt in december Die tote Stadt (1920) van Erich Wolfgang Korngold, een aanzienlijk minder bekend werk. “Maar evenzo prachtig en ontroerend”, onderstreept Mansfield. “Een heel toffe opera met prachtige aria’s en duetten, geschreven door iemand van 23 jaar oud.”
Op 9 december vindt ook weer de Meezing Messiah plaats, dit jaar voor de vierde keer in het Amsterdamse Carré. Mansfield: “Hét hoogtepunt…” Hij verbetert zichzelf: “Eén van de hoogtepunten van het jaar. Fantastisch om te zien hoe al die mensen genieten van het samenzijn en -zingen.”
Het seizoensprogramma wordt compleet gemaakt met A Little Night Music (1973) van de bijna negentigjarige Amerikaanse componist Stephen Sondheim. “Het is een mooie, uiteenlopende mix”, zegt Mansfield tevreden. “Het is mijn taak mensen iets te geven waarvan ze niet wisten dat ze er behoefte aan hadden. We doen dit niet voor onszelf, voor de politiek of voor de Raad voor Cultuur, maar voor ons publiek.” Daarna, een tikje bedrukt: “Waar ik van baal, is dat de Nederlandse Reisopera niet de vrijheid heeft om jonge componisten een kans te geven. Wij zijn er op dit moment niet het bedrijf naar om nieuwe werken te brengen.”
Dat het slecht gaat met de cultuur in Nederland, is volgens Nicolas Mansfield een verkeerd beeld. Vol vuur: “Kijk eens hoeveel mensen muziek als vrijetijdsbesteding hebben, hoeveel koren er zijn, hoeveel mensen jaarlijks naar de opera gaan. We hebben juist een heel rijk cultureel landschap. Onze minister van Cultuur (Ingrid van Engelshoven, red.) is een verademing. Ze heeft een duidelijk doel en erkent de intrinsieke waarde van cultuur. Ik ben dan ook heel positief. Men begint zich te realiseren dat rendement met meer te maken heeft dan alleen met euro’s.”
“Tristan und Isolde was een buitenlichamelijke ervaring”
Op de vraag wat zijn favoriete opera is, heeft de tot Nederlander genaturaliseerde Brit een pasklaar antwoord: Tristan und Isolde (1865) van Richard Wagner. “De eerste keer dat ik het werk zag, was een buitenlichamelijke ervaring. Ik steeg op en daalde na vijf uur weer neer, maar had geen idee waar ik in die tijd was geweest. Ik was tot in het diepst van mijn hart geraakt.”
Maar als Mansfield wordt gevraagd zijn favoriete muziek te draaien, legt Wagner het af tegen de Pet Shop Boys. “Mijn lievelingsband. Ik ben er helemaal gek op. Ik heb eigenlijk niet zoveel met opera.” Uitbundig lachend: “Misschien moet je dat maar niet opschrijven.”